- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 95
De gehele plant is meestal onbehaard, glad en glanzig. Soms vormt de wortelstok uitlopers, die over de bodem liggen en in sommige knopen wortels doen ontstaan.
De stengel is rechtopstaand, opstijgend of soms liggend en hier en daar wortelend, is meest sterk vertakt en gegroefd, veelbloemig. De wortelbladen en de onderste stengelbladen zijn gesteeld, langwerpig of breder of smaller lancetvormig, zeldzamer lijn-lancetvormig, soms, vooral de wortelbladen langgesteeld tongvormig, zelfs hartvormig, vaak met verwijderde grof getande rand, soms in ondiep water drijvend.
De bloemen staan aan het eind van de stengel en van de takken dicht opeengedrongen. De kelk is afstaand of teruggeslagen. De vruchtjes zijn omgekeerd eirond, glad, zwak gerand, aan de top met een kort stomp puntje. Vergiftig. 15-45 cm. Juni-October.
Biologische bijzonderheden
De bloemen zijn protrandrisch. Eerst springen de helmknoppen van de buitenste meeldraden aan de naar de kroonbladen gekeerde zijde open en nu liggen de binnenste helmknoppen nog op de stempels. Insecten, die komen aanvliegen, hetzij naar het midden van de bloem of naar een van de kroonbladen, verlaten de bloem niet, zonder stuifmeel mede te nemen, daar zij zonder de helmknopjes aan te raken, niet bij de honig kunnen komen. Later buigen zich de binnenste meeldraden naar buiten en springen ook open aan de buitenzijde en nu komen de nu ook rijpe stempels bloot. Allicht zal nu bij het komen aanvliegen naar het midden van de bloem kruisbestuiving plaats hebben.
Volksnamen
In Zuid-Holland heet de plant bitterbloem, in Salland egelgras, in Zuid-Limburg egelkool, in het Oostelijk deel van Noord-Brabant schaapsvuil.
Bron: Waarneming.nl
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 59
Bloemen eenslachtig, zonder bloemdek. Iedere mannelijke bloem bestaat uit 3 meeldraden en heeft aan haar voet een schutblaadje. Iedere vrouwelijke bloem, die ook aan haar voet een dergelijk schutblaadje heeft, bestaat uit een stamper met een draadvormige stijl en 2 of 3 stempels, doch is omgeven door een zakje, dat ook om de vrucht blijft zitten. Dit zakje moet als een schutblaadje, waarvan de randen met elkaar vergroeid zijn, beschouwd worden, waaruit volgt, dat eigenlijk dit geheel als een bloeiwijze (een eenbloemig aartje van de 2e orde) moet worden beschouwd. Tot die opvatting werkt mede, 1) dat de spil, waaraan die bloem zit, niet zelden boven de uitplanting van de vrucht verlengd is, b.v. bij Vlozegge Carex pulicaris , 2) dat bij verschillende soorten b.v. Knotszegge Carex buxbaumii , Moeraszegge Carex acutiformis , Ruige zegge Carex hirta zich soms enkele aartjes van de 2e orde ontwikkelen tot een meerbloemige bloeiwijze, die in de regel boven de onderste vrouwelijke bloem nog verscheidene vrouwelijke aartjes van de 3e orde en dan enige mannelijke bloemen draagt (bij sommige uitlandse soorten is een dergelijk verschijnsel normaal). Zo blijkt dus, wat in schijn een vrouwelijke bloem is, werkelijk een aartje te zijn. Wij zullen echter omwille van de eenvoud in het vervolg deze maar noemen: de vrouwelijke bloem.
Aartjes 1- of 2-slachtig met spiraalvormig staande schutblaadjes. De eenslachtige aartjes bestaan óf alleen uit mannelijke óf alleen uit bovengenoemde schijn-vrouwelijke bloemen. De tweeslachtige aartjes bestaan boven uit mannelijke, beneden uit vrouwelijke bloemen of omgekeerd. Aartjes alleenstaand, eindelings, doch vaker tot aren, trossen of pluimen verenigd, zelden hoofdjesachtig opeengedrongen. Bloemstengel min of meer driekantig, vaak aan de kanten ruw, over de gehele lengte of alleen beneden bebladerd. Bladen in de knop overlangs om het midden gevouwen met afstaande randen, meestal aan de rand ruw. De scheden van de onderste bladen lossen zich bij vele soorten ten slotte aan de zijde tegengesteld aan de bladschijf (dus daar waarbij de Grassenfamilie Poaceae en de Russenfamilie Juncaceae de schede gespleten is) op, waarbij de vaatbundels als een min of meer duidelijk net van vezels overblijven (zo is het ook bij Eenarig wollegras Eriophorum vaginatum en Breed wollegras Eriophorum latifolium ).
Overblijvende planten, nu eens met korte of lange, ten dele zeer lang kruipende wortelstok, dan weer dichte zoden vormend. Verschillende grotere soorten, die dit laatste vertonen, vormen langzamerhand in diepe moerassen dichte kussens (bulten genoemd), die zo stevig zijn, dat zij in staat zijn een mens te dragen. Vooral geldt dit voor Pluimzegge Carex paniculata en Stijve zegge Carex elata.
Bijzonderheden
De bloemen van de Carex soorten zijn proterogynisch en wel zijn de stempels 2-3 dagen voor de tijd, dat de helmhokjes hun stuifmeel ontlasten, geschikt om dit op te nemen. Zij schuiven daarbij uit de kafjes naar buiten. Bij de meeste soorten staan de mannelijke bloemen boven de vrouwelijke, waardoor de kans voor bestuiving door de wind op dezelfde plant nog geringer wordt, daar het stuifmeel door de wind naar boven waait, doch doordat de stengels aan eenzelfde plant zelfs niet gelijk van lengte zijn, zal het vaak voorkomen, dat de te bestuiven bloemen aan een oudere, hogere stengel hoger liggen dan de meeldraadbloemen van een jongere, lagere stengel, waardoor de kans op kruisbestuiving door de wind vergroot wordt. Het stuifmeel wordt uitgestrooid door aan tere draden hangende helmknopjes, waarvan de draden door de wind heen-en-weer worden geschud. De snavels, die vaak aan de urntjes om de vruchten voorkomen, zullen de vruchten aan dieren doen haken, waardoor zij verspreid worden.
Naamgeving
De Carexsoorten zijn algemeen bekend als Zegge, Sek en Sekgras. Op vele plaatsen spreekt men ook van Bent en Rietgras, in Friesland van Snilen, in de Achterhoek van Gelderland van Pluus, in Utrecht van Kweek, in Waterland van Hennebol, in West-Friesland van Hanehunebol, Huinebol en Kattekloot, in Zuid-Holland van Sekkop, in Noord-Limburg van Snijgras, in het oostelijk deel van Noord-Brabant van Zoor, op Zuid-Beveland van Zuurgras en in Zeeuws-Vlaanderen van Riet, Snijdend riet, en Waterriet. Carex = van het Latijnse carere: krabben, om de scherpe bladranden of van het Griekse cairó: ik snij of van carax: sloot, om de snijdende bladen en stengel of de standplaats aan sloten.
Bron: Waarneming.nl
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 54
Gewoon haakmos (Rhytidiadelphus squarrosus) is een soort mos van de klasse Bryopsida (bladmossen). Het is een algemene soort van ijle bossen en graslanden uit het hele Noordelijk Halfrond, die opvalt door de stervormige toppen.
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 49
Deze wilg is een lage heester met onderaardse stam, kruipend, soms uitgebreide vlakten bedekkend. De takken staan rechtop, zijn dun, de jonge behaard of viltig, de oudere kaal, bruin of bij zeer oude heesters geel.
De bladeren zijn klein, rondachtig-eirond of smal-elliptisch tot langwerpig-lijnvormig (1:1 à 10), spits of met een korte rugwaarts-gekromde spits of lang-toegespitst, aan de rand teruggebogen of vlak, gaafrandig of soms met kleine tandjes, eerst aan weerszijden zijdeachtig-behaard (de haren liggen in de richting van de middennerf), later zeldzaam aan weerszijden, meestal alleen vanonder zijdeachtig-behaard of aan weerszijden kaal wordend, vanboven iets glanzend, dof- of vuilgroen, vanonder bleek- of grijsgroen. Steunbladeren zijn meestal alleen aan de loten aanwezig, zij zijn elliptisch of smal-lancetvormig.
De katjes zijn zeer kort of iets langer gesteeld, de mannelijke zijn eirond tot kort-cilindrisch (1:1 à 2), de vrouwelijke bijna bolrond tot langwerpig-eirond of langwerpig-cilindrisch (1:1 à 4), meestal dichtbloemig. De katjesschubben zijn naar boven zwartachtig of zwartpurper, aan weerszijden behaard. De klier is klein, langwerpig of langwerpig-eirond, afgeknot.
in de mannelijke bloemen zijn de meeldraden kaal, de knopjes eerst roodachtig, daarna geel en na het stuiven zwartachtig. In de vrouwelijke bloemen is het vruchtbeginsel gesteeld (de steel is 2-3 maal zo lang als de klier), klein, kegelvormig, stomp, later bijna cilindrisch-verlengd, grijsviltig (zelden kaal), later kaler wordend. De stijl is meestal kort of ontbreekt, de stempels zijn korter of langer, ongedeeld of meer of minder gespleten, geel of roodachtig. 1,5 dm-1 m. April, mei.
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 54
Gewoon reukgras Anthoxanthum odoratum is zodenvormend en een overblijvend gras.
Zij heeft vele rechtopstaande of opstijgende stengels, die naar boven niet vertakt zijn en glad of evenals de scheden ruw zijn. De bladen zijn vrij smal (3-6 mm breed), de wortelstandige zijn kort of tot bijna 30 cm lang, de stengelstandige zijn aanzienlijk korter, vaak niet meer dan 2,5-5 cm lang, vooral aan de voet gewimperd, vaak van boven, zelden aan weerszijden behaard. De scheden, althans de onderste, zijn min of meer sterk behaard. Het tongetje is vrij lang (tot 2 mm), afgeknot, vaak bovenaan franjeachtig.
De pluim is langwerpig, 2-7 cm lang en 0,5-2 cm breed, meestal in het onderste derde deel het dikst, naar weerszijden versmald. De beide onderste kelkkafjes zijn toegespitst, zonder opgezette stekelpunt, het onderste is 3-5 mm lang, eirond, het tweede 7 mm lang, langwerpig, alleen op de nerven door korte tandjes ruw of gewimperd, overigens kaal, zelden behaard. De beide bovenste kelkkafjes zijn behaard, 3 mm lang, weinig langer dan het tot bijna 2 mm lange onderste kroonkafje, de naald van het derde (tot 5 mm lang) is meestal iets langer dan die van het vierde en korter of langer dan het tweede kelkkafje. De stijl en de stempels zijn tot bijna 1 cm lang. De vrucht is zeer klein (bijna 2 mm lang), koffiebruin, vast door het licht kastanjebruine, dofglanzende, onderste kroonkafje omsloten. Dit is uit een brede voet slank toegespitst en van een brede, witvliezige rand voorzien, die schuin over de ene zijde van de vrucht loopt. 10-50 cm. April-juni, soms ook later.
Bron: Waarneming.nl