- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 2056
De witte klaver (Trifolium repens) is een vaste plant uit de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae), die zijn naam te danken heeft aan de overwegend witte kleur van de bloeiwijzen. Het is een bekende soort die voorkomt in graslanden, op gazons en in wegbermen. De soortsaanduiding repens is Latijn voor "kruipend", een verwijzing naar de kruipende stengels. Net als bij andere klaversoorten bestaat het blad uit drie deelblaadjes. Soms komen er planten voor met vier deelblaadjes, het (klavertjevier), dat geluk zou brengen door het te plukken of aan te raken.
Witte klaver is een kaal, laagblijvend, overblijvend kruid, dat overwintert met kruipende stengels op de bodem.
De tot 50 cm lange stengels liggen op de grond en wortelen op de knopen. Alleen de toppen zijn opgericht.
Het blad bestaat uit drie blaadjes, die rond tot eirond zijn. Ze kunnen fijngetand of gaaf zijn. Elk blaadje is 1-3 cm lang en is voorzien van een bleke gebogen band over de hele breedte en ongeveer halverwege de lengte van elk blaadje. De steunblaadjes aan de voet van de bladsteel zijn vliezig, tot een kokertje vergroeid om de stengel (hoewel dat uiteindelijk vaak scheurt) en naar de top toe plotseling toegespitst.
De plant bloeit van mei of juni tot de herfst met witte bloemen in een hoofdjesachtige tros met een lange steel. De bloemen zijn tweeslachtig en tweezijdig symmetrisch. De bloemkroon steekt ver voorbij de kale kelk die bestaat uit vijf samengegroeide kelkblaadjes die uitlopen in ongelijke langwerpigdriehoekige slippen. De bloemkroon is wit of later roze aangelopen. Er zijn vijf aan de voet vergroeide bloemkroonblaadjes, die samen de kenmerkende anatomie hebben die bekend is van de meeste vlinderbloemigen, met een vlag, zwaarden en een uit twee blaadjes bestaande kiel. De negen onderste meeldraden zijn met elkaar vergroeid, en aan de voet van de bovenste meeldraad wordt nectar afgescheiden. Na de bloei valt de bloemkroon niet af maar verdroogd bruin. De bloemen hebben de kenmerkende zoete geur van klaverhoning. De bloemen zijn 0,8-1,3 cm lang. De bloemen verwelken via roze tot bruin. De kelkbladen zijn tiennervig.
De vrucht is een peultje dat verborgen zit in de bruine en verdroogde bloemkroon, en bevat meestal 2-5 gele en later bruingele hartvormige zaden.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1841
De wijfjesvaren (Athyrium filix-femina) is een varen uit de wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae). De plant komt voor op het noordelijk halfrond. De plant wordt ook in de siertuin gebruikt. De lichtgeel-groene bladeren zijn 30–50 cm lang. De lengte van de aan de voet purperbruine bladsteel is een kwart van die van de bladschijf. De bladschijf is in omtrek elliptisch en afnemend twee tot drievoudig veerdelig of geveerd. De bladeren sterven in de winter af. In het voorjaar komen uit de wortelstok (rizoom) de nieuwe bladeren.
Net als bij de Mannetjesvaren zitten de sporenhoopjes (sori), die bestaan uit sporangiën, in twee rijen. Het dekvlies (indusium) is meestal haakvormig. In juli en augustus zijn de sporen rijp. De wijfjesvaren komt voor op vochtige, matig voedselrijke grond in loofbossen, aan beek- en greppelkanten, op muren en basaltglooiingen.
De wijfjesvaren heeft geen nauwe verwanten van hetzelfde geslacht in België en Nederland.
Er is kans op verwarring met de eveneens algemeen voorkomende mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas) en de zeldzame stippelvaren (Oreopteris limbosperma). Alle drie hebben ze ongeveer hetzelfde habitat en overeenkomstige kenmerken. De wijfjesvaren is echter van beide te onderscheiden door de drievoudig gedeelde bladen en de komma- of haakvormige sporenhoopjes. De beide anderen hebben dubbel gedeelde bladen en ronde sporenhoopjes.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 2227
Sporkehout (Rhamnus frangula, synoniem: Frangula alnus) is een plant uit de wegedoornfamilie (Rhamnaceae). De plant lijkt een beetje op de wegedoorn (Rhamnus cathartica). In Nederland komt de plant vooral voor in het oosten en zuiden en in de duinen, terwijl in België de soort algemeen is behalve in het kustgebied.
Andere namen voor sporkehout zijn spork, gewone vuilboom, bloedboom, pijlhout, hondskers, honzehout, sprokkel, peggehout, duvelskeersj, houtjeshout, buskruithout, en stinkboom, en die hangen meestal samen met het (vroegere) gebruik ervan.
Rhamnus is afgeleid van het Griekse "rhamnos" (naaien of steken), een verwijzing naar de dorens. De soortnaam Frangula komt van het Latijnse "frangere" (breken), omdat de takjes makkelijk breken (als in fragiel).
Sporkehout is een bladverliezende, meestal meerstammige struik van 3-6, bij uitzondering 7 m hoog, maar soms een kleine boom met een stamdiameter tot 20 cm. De schors is donker paarsbruin, met heldergeel hout dat zichtbaar wordt als de bast wordt verwijderd. De scheuten zijn donkerbruin en de winterknoppen, die geen knopschubben hebben, worden alleen beschermd door de dicht behaarde buitenste bladeren. De jonge bladeren zijn karakteristiek goudbruin. De bladeren zijn eirond, 3-7 (-11) cm lang en 2½-4 (-6) cm breed, met een toepgespitste top, een gave rand, een wigvormige voet, en een bladsteel van 8-15 mm lang. De 6-10 paren van prominent gegroefde nerven zijn aan de onderkant licht donzig behaard. Ze staan verspreid langs de stengels.
De bloemen zijn klein, 3-5 mm in diameter, stervormig met vijf groenwitte spitsdriehoekige bloemblaadjes, tweeslachtig, en staan met 2-10 samen in de bladoksels. Sporkehout bloeit tussen april en juli en wordt door insecten bestoven. De vrucht is een kleine bes (eigenlijk een meerkernige steenvrucht) van 6-10 mm in diameter, die rijpt van groen via rood tot donkerpaars of zwart, waarbij opvalt dat in de late zomer aan dezelfde tak alle kleuren bes tegelijk voorkomen. De bes bevat twee halfronde grijsbeige steenkernen van 5 mm lang.
Sporkehout prefereert een zure grond, groeit in vochtige bossen en venen en is een kensoort voor de klasse van de wilgenbroekstruwelen (Franguletea). Buiten de duinen groeit hij in dezelfde biotopen als de wilde kamperfoelie. Beide soorten houden van vochtige maar niet natte ruwe humus in de grond. Sporkehout heeft baat bij het afhakken doordat de stronken weer snel veel nieuwe takken maken. De soort is waardplant voor de dagvlinders citroenvlinder en boomblauwtje. Ook een aantal motten leeft van het blad van deze heester zoals de sporkehoutspanner (Philereme vetulata), de grote boomspanner (Triphosa dubitata), de rossige haakbladroller (Ancylis obtusana), en de vuilboomooglapmot (Bucculatrix frangutella) die het blad mineert. Tot slot is het sporkehout ook nog een waardplant voor de wants Apolygus rhamnicola, en de bladvlo Trichochermes walkeri.
De bladeren van wegedoorn en sporkehout hebben vaak oranje zwellingen die worden veroorzaakt door kroontjesroest Puccinia coronata. De bessen worden voornamelijk gegeten door frugivore (vruchtetende) vogels zoals grote lijster, kramsvogel en fazant, die zo de zaden verspreiden in de uitwerpselen. Omdat deze struik zo´n lange bloeiperiode heeft, is het een zeer belangrijke drachtplant voor honingbijen.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1947
Het klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus) is een eenjarige plant, die kan overwinteren. De soort behoort tot de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae).
De plant wordt 5-30 cm hoog en heeft onevengeveerde bladeren. Het blad bestaat uit zeven tot twaalf paar, 2-7 mm lange, elliptische tot langwerpige deelblaadjes. De stengels zijn vaak liggend tot opstijgend. De steel van de bloeiwijze is ongeveer even lang als het blad. De plant vormt wortelknolletjes.
Het klein vogelpootje bloeit van mei tot juli met witachtige, purper geaderde bloemen en die een geelachtige kiel hebben. De bloemen zijn 3-5 mm groot. Het schutblad van de bloeiwijze is langer dan de bloemen. De kelkbuis is drie tot vier keer zo lang als de kelktanden.
De vrucht is een peul, die meestal iets gebogen is en bij rijpheid in delen uiteen valt.
De plant komt voor op droge, kalkarme zandgrond.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 2098
De Voederwikke (Vicia sativa subsp. sativa) dankt zijn naam aan het feit dat de soort als voedergewas werd verbouwd.
De plant wordt tot 1 m hoog en heeft een vrij stevige stengel. Het meer dan 5 mm brede, omgekeerd eironde tot langwerpige blad is even geveerd en heeft acht tot zestien blaadjes. Aan de top bevindt zich een al dan niet vertakte rank. De steunblaadjes kunnen getand zijn en zijn voorzien van een donkere vlek.
De voederwikke bloeit met alleenstaande, kortgesteelde bloemen of met één of twee paar bloemen in de bladoksels. De bloeiperiode loopt van mei tot juli (soms tot september). De vlag van de bloem is blauwpaars en de zwaarden zijn donkerpaars. De bloem is 1,8-3 cm lang. Alle kelktanden zijn even lang of iets langer dan de kelkbuis.
De voederwikke draagt een 3-8 cm lange, meestal zacht behaarde, tussen de zaden iets ingesnoerde peul die bij rijpheid bruin tot geelbruin is. De peul bevat vier tot twaalf geel- of kastanjebruine zaden.
Vicia sativa (synoniem: Vicia angustifolia) is een plant uit het geslacht wikke (vicia) uit de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae). De soort komt voor op bouwland, langs wegen en op dijken. De plant klimt met ranken via andere planten omhoog. Op die manier kan deze wikke tot wel een meter hoog worden.
Bron: Wikipedia