Gewoon reukgras Anthoxanthum odoratum is zodenvormend en een overblijvend gras.
Zij heeft vele rechtopstaande of opstijgende stengels, die naar boven niet vertakt zijn en glad of evenals de scheden ruw zijn. De bladen zijn vrij smal (3-6 mm breed), de wortelstandige zijn kort of tot bijna 30 cm lang, de stengelstandige zijn aanzienlijk korter, vaak niet meer dan 2,5-5 cm lang, vooral aan de voet gewimperd, vaak van boven, zelden aan weerszijden behaard. De scheden, althans de onderste, zijn min of meer sterk behaard. Het tongetje is vrij lang (tot 2 mm), afgeknot, vaak bovenaan franjeachtig.
De pluim is langwerpig, 2-7 cm lang en 0,5-2 cm breed, meestal in het onderste derde deel het dikst, naar weerszijden versmald. De beide onderste kelkkafjes zijn toegespitst, zonder opgezette stekelpunt, het onderste is 3-5 mm lang, eirond, het tweede 7 mm lang, langwerpig, alleen op de nerven door korte tandjes ruw of gewimperd, overigens kaal, zelden behaard. De beide bovenste kelkkafjes zijn behaard, 3 mm lang, weinig langer dan het tot bijna 2 mm lange onderste kroonkafje, de naald van het derde (tot 5 mm lang) is meestal iets langer dan die van het vierde en korter of langer dan het tweede kelkkafje. De stijl en de stempels zijn tot bijna 1 cm lang. De vrucht is zeer klein (bijna 2 mm lang), koffiebruin, vast door het licht kastanjebruine, dofglanzende, onderste kroonkafje omsloten. Dit is uit een brede voet slank toegespitst en van een brede, witvliezige rand voorzien, die schuin over de ene zijde van de vrucht loopt. 10-50 cm. April-juni, soms ook later.
Bron: Waarneming.nl