- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 102
De ruwe berk (Betula pendula, synoniem: Betula verrucosa) is een boom uit de berkenfamilie (Betulaceae) die van nature voorkomt in de Benelux. De soort wordt ook wel 'zilverberk' genoemd.
De ruwe berk en de zachte berk (Betula pubescens) zijn spontaan met elkaar gaan kruisen. Hierdoor zijn veel bomen hybriden en is het moeilijk om soortzuivere exemplaren te vinden. De ruwe berk komt het meeste voor en is in West-Europa te vinden. De boom wordt tot 20 m hoog. De oudere stambasis vertoont over het algemeen barsten. De twijgen zijn meestal overhangend. De bladeren worden 3–7 cm lang, eirond tot ruitvormig, spits en kaal.
De katjes worden 2–4 cm lang, mannelijke hangen en vrouwelijke staan aan de twijgen. De berk kan het beste in de zomer of de herfst gesnoeid worden, omdat aan het eind van de winter tot aan het eind van het voorjaar de sapstromen op gang komen. Wanneer de berk wel in deze periode gesnoeid wordt kan deze fors gaan bloeden.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 102
De gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) is een boom die van nature in Zuid- en Midden-Europa voorkomt. In Nederland en België is hij sinds lang ingeburgerd en wordt hij tot 30 m hoog.
Deze soort heeft stevige twijgen die dikke tegenoverstaande knoppen met bleekgroene knopschubben dragen. De bladeren zijn vijflobbig en handnervig, bovenaan donkergroen, onderaan blauw-groen tot grijsrood. De toegespitste lobben zijn ongelijk gekarteld. De bladeren verschijnen iets voor de bloemen.
De bloemen zijn geel-groen en ontstaan in hangende, aan de basis samengestelde trossen, in één tros kunnen mannelijke, vrouwelijke en steriele bloemen voorkomen.
Net als alle esdoorns heeft deze soort gevleugelde vruchten, die twee aan twee bij elkaar zitten. De vleugels van de vruchten vormen een scherpe tot een rechte hoek, smaller aan de basis. Deze vruchten ontkiemen de volgende lente. Ze zijn giftig voor paarden.
De gewone esdoorn heeft graag een diepe frisse grond, maar groeit ook op arme slechte grond. De soort is wel gevoelig voor bladluizen en meeldauw.
Onderzoek van de Universiteit Utrecht toonde in 2016 aan dat de gewone esdoorn en, in mindere mate, de vederesdoorn(Acer negundo) veroorzaker kunnen zijn van atypische myopathie en daarom giftig zijn voor paarden.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 96
Zwarte els (Alnus glutinosa) is een heester of boom en heeft een bruinrode schors, die op latere leeftijd scheurt en zwartachtig wordt. De jonge takken zijn glad, de knoppen glad, opgezwollen, stomp. De takken zijn uitstaand en bros.
De bladen zijn gesteeld, rondachtig of rondachtig-omgekeerd eirond, meestal afgeknot of zelfs uitgerand, aan de voet wigvormig, oppervlakkig golvend ingesneden en fijn getand, bovenaan donkergroen, vanonder bleker, in de hoeken van de nerven gebaard, overigens kaal, in de jeugd kleverig. Schutbladen (schubben) van de katjes bruinachtig purper. Mannelijke katjes 3-6 bijeen. Vruchtkegels vrij lang gesteeld. 3-24 m. Maart, april.
Bijzonderheden
Als de boom omgezaagd wordt, loopt hij niet aan de wortels, maar aan de voet van de stam uit. De jonge, kleverige bladen hebben nog geen haarbundeltjes in de hoeken van de nerven, deze ontstaan pas later. Zij heten domatiën en worden bewoond door mijten (zie over de vermoedelijke betekenis van deze domatiën bij Linde Tilia ).
Verspreiding
Zwarte els is inheems in het westelijk Palearctisch gebied en komt aangevoerd voor in het noordoosten van Noord-Amerika, het zuiden van Zuiden-Amerika, Zuid-Afrika, Tasmanië en Nieuw-Zeeland, Ze is op vochtige plaatsen in het grootste deel van Europa algemeen. Ook in België en Nederland is zij aan waterkanten en op moerassige plaatsen algemeen.
Naamgeving
Alnus = van 't keltische al: dichtbij en lan: oever van de rivier, dus naar de groeiplaats aan de oever van water. Of van 't Griekse glinos, dat in alinos en in alnus is veranderd. Glinos hangt waarschijnlijk samen met glia: kleverigheid en zou dan slaan op de kleverigheid van de bladen. Glutinosa = kleverig.
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 1322
De beuk (Fagus sylvatica) is een plant uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae). Het is een van nature in Europa voorkomende boom.
De wetenschappelijke naam van het geslacht is afkomstig van Latijn fagus (beuk) mogelijk van het Griekse phagein (eten) verwijzend naar de eetbare nootjes van de beuk.
De soortaanduiding sylvatica is afgeleid van Latijn silva (bos) betekent in de bossen in het wild groeiend.
De beuk kan tot 46 meter hoog worden. De stam is glad en grijs en de bast is dun, waardoor de boom bij plotse blootstelling aan zonlicht gevoelig is voor schorsbrand. Het blad is veernervig, licht gegolfd en licht glanzend.
De plant is eenhuizig; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom. De knoppen zijn langwerpig en geschubd. De bestuiving vindt plaats door de wind. De beuk kan goed tegen schaduw. Het is een climaxsoort.
De beukennootjes worden omsloten door een napje, dat gevormd wordt uit de vruchtbladen en de schutbladen. In elk napje zitten twee nootjes. Als de nootjes rijp zijn opent het napje in vier delen en vallen de beukennootjes op de grond. De beukennootjes worden onder andere verspreid door eekhoorns, die ze als wintervoorraad gebruiken. Beukennootjes, die tot de echte noten worden gerekend, zijn voor menselijke consumptie geschikt.
De beuk gedijt goed op vochthoudende, goed doorlatende, kalkrijke, leemhoudende bodem. Hij verdraagt hoge waterstanden of droge zandgronden niet. De boom leeft in symbiose met de schimmel mycorrhiza.
In België komt de beuk algemeen voor in Vlaanderen, maar is zeer zeldzaam in de polders. In Wallonië is hij algemeen in de Ardennen, langs de Maas en in Brabant en elders vrij algemeen tot vrij zeldzaam. In Nederland is hij algemeen op de hogere gronden op zand, leem en mergel en in de binnenduinen, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam op de Waddeneilanden en in laagveen- en zeekleigebieden. De beuk komt in het algemeen veel voor in Europa en westelijk Azië en is nu wereldwijd verspreid in gematigde klimaatzones. De boom groeit goed op een zonnige of licht beschaduwde plaats, in matig rijke en vochthoudende grond en houdt van lange warme zomers.
Beuken worden 200 tot 400 jaar oud.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Loofbomen
- Hits: 1362
Berk (Betula) is een geslacht van bomen uit de berkenfamilie (Betulaceae). De bomen van dit geslacht komen verspreid voor over het noordelijk halfrond: ze zijn uiterst winterhard. Enkele soorten zijn op Groenland en IJsland de enige bomen die er van nature voorkomen. Doordat berken ondiep wortelen zijn ze slecht bestand tegen droogte.
Kenmerkend voor enkele berkensoorten is het in horizontale banden afbladderen van de bast op de stam. De nieuwe bast is soms wit, maar kan afhankelijk van de soort ook rood of zoals bij de meeste soorten bruin zijn.
De mannelijke bloeiwijze van berken heeft gele, hangende rupsvormige katjes, die reeds voor de winter aanwezig zijn. De staande vrouwelijke bloeiwijzen onder aan de mannelijke bloeiwijzen zijn met knopschubben omgeven. De verspreiding van stuifmeel vindt plaats door de wind. De vrucht is een klein dubbelgevleugeld nootje.
Omdat sommige berkensoorten voor en bij het uitkomen van het blad een zeer sterke sapstroming hebben, worden deze in de herfst en winter gesnoeid.
Bij voorkeur groeit de berk in moerassige streken, maar hij stelt weinig eisen aan zijn omgeving en komt dus in alle milieus en grondsoorten voor. In het hoge noorden of tegen de boomgrens kan de berk zich niet meer overeind houden en kruipt dan als een struik over de grond. Daar is de dwergberk (Betula nana) een van de laatste bomen die nog opgewassen is tegen de barre omstandigheden. Ook in de toendra krimpt ze tot het formaat van een kleine struik.
Bron: Wikipedia