Paardenbloem Taraxacum officinale s.l. heeft een dikke, vertakte wortel met verscheidene hoofden. De stengel is hol, rechtopstaand, onbebladerd, dikwijls naar boven iets wollig en draagt slechts een hoofdje aan zijn top. De bladen staan in een wortelrozet, zijn lancetvormig tot langwerpig-lancetvormig, in een aan de voet vaak weer bredere steel versmald, bochtig-veerspletig, met rugwaarts gerichte, vaak getande slippen (schaafsgewijs ingesneden) of zeldzamer alleen getand of bijna gaafrandig, kaal of iets wollig-behaard. Het hoofdje is groot met vele rijen van bloemen. Het omwindsel is langwerpig-klokvormig, de buitenste bladen ervan zijn korter en vormen, doordat zij omgeslagen zijn, een buitenomwindsel. De algemene bloembodem is naakt. De bloemkronen zijn licht- of goudgeel, de buitenste zijn vanonder vaak blauwgrijs gestreept. De vruchten zijn lijnvormig-langwerpig, iets samengedrukt, cilindrisch, licht grijsbruin, naar boven breder, geribd, langgesnaveld. De ribben van de buitenste vruchten zijn van de voet af knobbelig-rimpelig, die van de binnenste zijn aan de voet glad. Het witte deel van de snavel is langer dan de vrucht met het gekleurde deel van de snavel erbij. De haarkroon bestaat uit witte, onvertakte haren, die in vele rijen staan. 2,5-30 cm. Overblijvend. April-herfst.

Photo #87850751

Bijzonderheden

De bloemhoofdjes zijn bij regenachtig weer gesloten, maar ook bij zonnig weer zijn ze slechts een deel van de dag open. Welk deel dit is, is afhankelijk van de tijd van het jaar. Wat de bestuiving betreft, geldt ook hier weer het bij Leeuwentand spec. Leontodon spec. gezegde. Gesteld wordt dat bij Taraxacum geen bestuiving nodig is, om het eitje tot zaad te doen worden, ja zelfs vormt het stuifmeel, als het op de stempel komt, geen stuifmeelbuizen en daaruit zou volgen, dat bijna steeds of altijd deze zaadvorming plaats heeft zonder bestuiving. Dit is zeer merkwaardig, daar eerstens bij de plant de bloeiwijze steeds flink opvalt, want b.v. in hoog gras op vochtige bodem ontwikkelen zich de bloemstelen sterk in de lengte, zodat de bloemen toch boven het gras uitsteken en ten tweede is er veel insectenbezoek op waargenomen. Ook de ontwikkeling van de bladen is zeer uiteenlopend. Terwijl op zeer zonnige plaatsen op een weinig voedsel bevattende grond de bladen vrij klein en zeer diep ingeneden zijn, hebben zij op meer vruchtbare en beschaduwde plaatsen een aanzienlijke grootte met weinig insnijdingen. Het melksap beschut de plant tegen slakkenvraat.

Na de bloei gaat het omwindsel zich weer om het hoofdje leggen tot de vruchten rijp zijn. Wordt het dan droog weer, dan opent zich het omwindsel en de haartjes van het vruchtpluis gaan uit elkaar staan, terwijl ook de bloembodem zich sterker welft, waardoor het gehele hoofdje van vruchtjes bijna volledig de bolvorm aanneemt en nu worden de vruchtjes met het pluis door de wind meegevoerd. Is het echter regenachtig weer of is er geen wind, dan blijft het vruchthoofdje gesloten. Komen de vruchtjes, die door de wind zijn meegevoerd, op de bodem terecht, dan is dat steeds het geval met het spitse ondereind, want het vruchtpluis werkt als een valscherm en blijft dus boven bij het zweven in de lucht. Komt er nu een windstoot, waardoor het pluis heen-en-weer gaat, dan wordt eenvoudig de opening in de bodem breder en dieper gemaakt, maar het zich eens in de bodem bevindende deel gaat er niet gemakkelijk weer uit, omdat de knobbeltjes enigszins als weerhaakjes naar boven zijn gericht en het uitrukken beletten. Zelfs wordt op deze wijze het vruchtje geleidelijk dieper in de bodem gewerkt. De jonge, bittere uitspruitsels, die zich in molshopen ontwikkelen of kunstmatig onder de aarde worden aangekweekt, worden als Molsla gegeten.

Verspreiding

Paardenbloem is een vrijwel wereldwijd verspreide plant. Vooral op het noordelijk halfrond is ze wijd verspreid en inheems. In delen van Zuid-Amerika, het zuid-oosten van Noord-Amerika, zuidelijk Afrika en Australiƫ komt ze alleen aangevoerd voor. Er zijn circa 2400 geaccepteerde taxa in de wereld en veel van de beschreven diversiteit is afhankelijk geweest van een klein aantal specialisten. In Nederland was het tussen 1964 en 1982 met name J.L. van Soest die vele soorten (vele ook buiten Nederland) beschreef.

Naamgeving

De namen Paardenbloem en Molsla zijn het meest algemeen in gebruik. In Friesland spreekt men van Knikebledden en van Tiksel, in Groningen van Hontoppen, daar en in West-Friesland van Diesel, in Groningen, Drenthe, Overijssel, op de Veluwe, in Utrecht en Limburg van Hondsbloem, in Groningen, Friesland, Salland, de Graafschap Zutphen en aan de Veluwezoom van Honnebloem, in Groningen, Noord-Overijssel, Utrecht en Waterland van Kaarsjesbloem, in Groningen, aan de Zoom van de Veluwe en in Zuid-Limburg van Kettingbloem, in Drenthe, Overijssel en het Oosten van Gelderland van Hondtong, in Noord-Overijssel van Paddenpisser, bij Zwolle van Kankerbloem, in de Graafschap Zutphen, het westen van Noord-Brabant en in Zeeland van Melkwied, aan de Zoom van de Veluwe van Hondenpol, daar en in de Noord-Betuwe en Utrecht van Papenstoelen, in de Betuwe van Kettingpol en van Zeufdissel, op Texel van Meierbloem, daar en in Kennemerland van Konijnenbladen, in Waterland van Kreusde, Stinkbloem, Varkensbloem en van Melkbloem (de laatste ook in Zuid-Holland), in de Duinstreek van Klokkenbloem, in Zuid-Holland van Zoggedistel en Zuiddistel, daar en in Zeeland van Pissebed, in Noord-Limburg van Stoebe, in Zuid-Limburg van Luusbloem, Gal en Soermelk, bij Maastricht van Pisbloem, in het Oostelijk deel van Noord-Brabant van Erdgalle en Ganzentong, in het Westelijk deel van Platters, op Voorne en Beierland van Zuurdistel, op Walcheren van Kaardenbloem en in geheel Zeeland van Beddepiesers en Melkriet.

Taraxacum = van het Griekse taraxis, een oogziekte en akeomai: genezen, waarschijnlijk, omdat het melksap vroeger tegen die oogziekte werd aangewend. Officinale = geneeskrachtig.

Bron: Waarneming.nl

Laatste Posts