Bloemen eenslachtig, zonder bloemdek. Iedere mannelijke bloem bestaat uit 3 meeldraden en heeft aan haar voet een schutblaadje. Iedere vrouwelijke bloem, die ook aan haar voet een dergelijk schutblaadje heeft, bestaat uit een stamper met een draadvormige stijl en 2 of 3 stempels, doch is omgeven door een zakje, dat ook om de vrucht blijft zitten. Dit zakje moet als een schutblaadje, waarvan de randen met elkaar vergroeid zijn, beschouwd worden, waaruit volgt, dat eigenlijk dit geheel als een bloeiwijze (een eenbloemig aartje van de 2e orde) moet worden beschouwd. Tot die opvatting werkt mede, 1) dat de spil, waaraan die bloem zit, niet zelden boven de uitplanting van de vrucht verlengd is, b.v. bij Vlozegge Carex pulicaris , 2) dat bij verschillende soorten b.v. Knotszegge Carex buxbaumii , Moeraszegge Carex acutiformis , Ruige zegge Carex hirta zich soms enkele aartjes van de 2e orde ontwikkelen tot een meerbloemige bloeiwijze, die in de regel boven de onderste vrouwelijke bloem nog verscheidene vrouwelijke aartjes van de 3e orde en dan enige mannelijke bloemen draagt (bij sommige uitlandse soorten is een dergelijk verschijnsel normaal). Zo blijkt dus, wat in schijn een vrouwelijke bloem is, werkelijk een aartje te zijn. Wij zullen echter omwille van de eenvoud in het vervolg deze maar noemen: de vrouwelijke bloem.

Aartjes 1- of 2-slachtig met spiraalvormig staande schutblaadjes. De eenslachtige aartjes bestaan óf alleen uit mannelijke óf alleen uit bovengenoemde schijn-vrouwelijke bloemen. De tweeslachtige aartjes bestaan boven uit mannelijke, beneden uit vrouwelijke bloemen of omgekeerd. Aartjes alleenstaand, eindelings, doch vaker tot aren, trossen of pluimen verenigd, zelden hoofdjesachtig opeengedrongen. Bloemstengel min of meer driekantig, vaak aan de kanten ruw, over de gehele lengte of alleen beneden bebladerd. Bladen in de knop overlangs om het midden gevouwen met afstaande randen, meestal aan de rand ruw. De scheden van de onderste bladen lossen zich bij vele soorten ten slotte aan de zijde tegengesteld aan de bladschijf (dus daar waarbij de Grassenfamilie Poaceae en de Russenfamilie Juncaceae de schede gespleten is) op, waarbij de vaatbundels als een min of meer duidelijk net van vezels overblijven (zo is het ook bij Eenarig wollegras Eriophorum vaginatum en Breed wollegras Eriophorum latifolium ).

Overblijvende planten, nu eens met korte of lange, ten dele zeer lang kruipende wortelstok, dan weer dichte zoden vormend. Verschillende grotere soorten, die dit laatste vertonen, vormen langzamerhand in diepe moerassen dichte kussens (bulten genoemd), die zo stevig zijn, dat zij in staat zijn een mens te dragen. Vooral geldt dit voor Pluimzegge Carex paniculata en Stijve zegge Carex elata.

Bijzonderheden

De bloemen van de Carex soorten zijn proterogynisch en wel zijn de stempels 2-3 dagen voor de tijd, dat de helmhokjes hun stuifmeel ontlasten, geschikt om dit op te nemen. Zij schuiven daarbij uit de kafjes naar buiten. Bij de meeste soorten staan de mannelijke bloemen boven de vrouwelijke, waardoor de kans voor bestuiving door de wind op dezelfde plant nog geringer wordt, daar het stuifmeel door de wind naar boven waait, doch doordat de stengels aan eenzelfde plant zelfs niet gelijk van lengte zijn, zal het vaak voorkomen, dat de te bestuiven bloemen aan een oudere, hogere stengel hoger liggen dan de meeldraadbloemen van een jongere, lagere stengel, waardoor de kans op kruisbestuiving door de wind vergroot wordt. Het stuifmeel wordt uitgestrooid door aan tere draden hangende helmknopjes, waarvan de draden door de wind heen-en-weer worden geschud. De snavels, die vaak aan de urntjes om de vruchten voorkomen, zullen de vruchten aan dieren doen haken, waardoor zij verspreid worden.

Naamgeving

De Carexsoorten zijn algemeen bekend als Zegge, Sek en Sekgras. Op vele plaatsen spreekt men ook van Bent en Rietgras, in Friesland van Snilen, in de Achterhoek van Gelderland van Pluus, in Utrecht van Kweek, in Waterland van Hennebol, in West-Friesland van Hanehunebol, Huinebol en Kattekloot, in Zuid-Holland van Sekkop, in Noord-Limburg van Snijgras, in het oostelijk deel van Noord-Brabant van Zoor, op Zuid-Beveland van Zuurgras en in Zeeuws-Vlaanderen van Riet, Snijdend riet, en Waterriet. Carex = van het Latijnse carere: krabben, om de scherpe bladranden of van het Griekse cairó: ik snij of van carax: sloot, om de snijdende bladen en stengel of de standplaats aan sloten.

Bron: Waarneming.nl

Laatste Posts