- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1904
Het bosvergeet-mij-nietje (Myosotis sylvatica) is in Europa in tuinen een veel voorkomende plant met blauwe bloemen uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae). In tuinen komen ook vormen voor met witte en rozerode bloemen. Ook zijn er gekweekte cultivars met meer dan vijf kroonslippen en met min of meer gevulde bloemen. Deze verwilderen vaak.
In Nederland komen alleen in Zuid-Limburg op bosrijke heuvels echt wilde bosvergeet-mij-nietjes voor. Het bosvergeet-mij-nietje is tweejarig (soms meerjarig) en vraagt een losse, humusrijke grond op een zonnige plaats. De plant wordt ongeveer 15-20 cm hoog.
De bloeitijd is van april tot augustus. De bloemen zijn klein en variëren in grootte van 5-8 mm. De bloemkroon is vlak.
Na de zaadvorming sterft de plant af. Hij zaait zich echter zeer gemakkelijk uit en kan dan overal in de tuin weer opkomen. In een gram zaad zitten ongeveer 1200 zaden.
Het Bosvergeet-mij-nietje lijkt sterk op het Akkervergeet-mij-nietje (Myosotis arvensis). Het Bosvergeet-mij-nietje is een kensoort voor de klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1623
Het geslacht Streepzaad (Crepis) behoort tot composietenfamilie (Asteraceae) en omvat ongeveer 200 zowel eenjarige als vaste planten. De Nederlandse naam Streepzaad is afgeleid van de vele ribben op het zaad, dat eigenlijk een nootvruchtje is. De naam Crepis komt uit het Oudgrieks en betekent schoenzool, een verwijzing naar het blad.
Streepzaad-soorten zijn een waardplant voor de rupsen van sommige vlinders uit de orde Lepidoptera, zoals de tweekleurige uil.
Klein streepzaad (Crepis capillaris) is een plant uit de composietenfamilie (Asteraceae). De Nederlandse naam streepzaad is afgeleid van de vele ribben op het zaad dat eigenlijk een nootvruchtje is. De plant lijkt veel op groot streepzaad (Crepis biennis), maar de bloemhoofdjes van klein streepzaad zijn 1-1,5 cm breed en van groot streepzaad 2-3,5 cm. Ook heeft klein streepzaad tien ribben en groot streepzaad dertien tot twintig ribben op het nootvruchtje. De haren (pappus) staan direct op het vruchtje ingeplant, dit in tegenstelling tot paardenbloemstreepzaad (Crepis vesicaria subsp. taraxacifolia). Klein streepzaad komt algemeen voor.
De plant kan 30-90 cm hoog worden en bloeit met gele bloemen van juni tot in november.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1615
Stijf havikskruid (Hieracium laevigatum) is een vaste plant, die behoort tot de composietenfamilie. Hij lijkt sterk op boshavikskruid. De plant is te vinden op droge, min of meer voedselrijke grond in lichte bossen, grazige bermen en heidevelden, op muren, soms in schraalland en veenmosrietland. Stijf havikskruid staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel of toegenomen.
De plant wordt 15 - 120 cm hoog. De rechte stengels zijn bovenaan, maar soms ook vanaf de voet, vertakt en hebben een sterk wisselend aantal stengelbladeren. Van de rozetbladeren zijn er tijdens de bloei soms nog 1 - 2 aanwezig. De langwerpige, kortgesteelde, 8-18 cm lange en 1,8 - 2,5 cm brede rozetbladeren zijn naar de bladvoet versmald en kunnen gaafrandig tot grofgetand zijn. De stengelbladeren zijn vaak bijna zittend.
Stijf havikskruid bloeit van juli tot in de herfst met gele, 9 - 11 mm lange bloemhoofdjes, die in een tuil staan gerangschikt. Het hoofdje bevat alleen lintbloemen. De omwindselblaadjes staan niet af en waarvan er een aantal vaak een toegespitste top hebben. Er kunnen korte klierharen voorkomen. De bloemhoofdjesbodem is weinig behaard en de tanden rondom de putjes van de bloemhoofdjesbodem zijn niet haarachtig verlengd. De stijlen zijn geel tot bruin.
De vrucht is een 3 mm lang en 0,7 mm dik, geribd nootje met vruchtpluis.
Stijf havikskruid is een drachtplant.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1267
De Spaanse aak of veldesdoorn (Acer campestre) is een plant uit de zeepboomfamilie (Sapindaceae).
De Spaanse aak is vaak een struik, zelden een boom die 10 à 12 m hoog en 10 m breed kan worden. In uitzonderingsgevallen bereikt een boom een hoogte van 25 m. De Spaanse aak is een traaggroeiende soort, die 200 tot 300 jaar oud kan worden. Deze boom groeit goed op droge, voedselrijke en kalkhoudende bodem aan bosranden en in bossen.
De dikke schors is gegroefd en kurkachtig. De takken zijn olijfgroen tot geelbruin en jonge takken zijn lichtbehaard. De takken vertonen vaak kurklijsten, waardoor in de winter verwarring met de gladde iep mogelijk is.
In tegenstelling tot de Gladde iep zijn de knoppen echter tegenoverstaand en rood van kleur. Het blad is veel kleiner dan van andere esdoorns en bestaat uit drie of vijf slippen, die zelf golvend tot gelobd zijn. De lobben zijn stomp, mat groen en aan de onderzijde behaard. De hoofdnerf is lichter van kleur en de bladsteel bevat melksap. In de herfst heeft de Spaanse aak een goudgele herfstkleur, maar kan in Zuid-Limburg ook rood zijn.
De soort is meestal eenhuizig, soms tweehuizig, met in aanleg tweeslachtige bloemen, die echter functioneel eenslachtig zijn. De rechtopstaande bloemtuilen verschijnen van mei tot juni, tegelijkertijd met of net na de bladeren. De bloemen zijn vrij klein, onopvallend en groengeel van kleur. De bloemen hebben vijf kroonblaadjes, zijn geelgroen, staan in trossen en verschijnen tegelijk met het blad.
De vrucht is een samara, waarbij de vleugeltjes in elkaars verlengde liggen. Hierdoor zijn ze gemakkelijk te onderscheiden van die van de gewone esdoorn en de Noorse esdoorn. Het duurt achttien maanden voordat de zaden ontkiemen. De vruchten staan in paren en hebben vleugels die horizontaal tegen over elkaar liggen.
De plant laat zich goed snoeien en wordt dan ook vaak in hagen gehouden. De Spaanse aak verdraagt zware snoei en kan in dichte, regelmatige vormen worden geknipt. Het hout is zeer hard en geschikt als hakhout. De twijgen zijn bruin en aan uiteinde behaard.
Als struik is hij sterk vertakt, maar geeft toch niet de dichte ondoordringbare indruk van veel doornstruiken. Er is vaak meer dan een stam of de boom is vlak boven de grond vertakt. De stam en takken zijn erg kronkelig. Er zijn zeer veel korte twijgen, die sterk aan het uiteinde van de takken zijn geconcentreerd. De koepelvormige, scherp begrensde kroon maakt een dichte en donkere indruk.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1327
De smalle stekelvaren (Dryopteris carthusiana) is een overblijvende varen uit de niervarenfamilie (Dryopteridaceae). De soort is vooral te vinden in vochtige loof- en naaldbossen.
De plant heeft een kortkruipende wortelstok waaruit enigszins slordige, trechtervormige bundels bladeren groeien. Dit beeld wordt nog versterkt doordat de wortelstok vaak vertakt is zodat meerdere bundels dicht op elkaar groeien. De bladeren worden 40-60(-90) cm lang en doorgaans 10-15 cm breed, hebben een lange bladsteel en overwinteren merendeels niet. Ze zijn lichtgroen, variabel van vorm en tot drievoudig geveerd. De weinige schubben op de steel zijn eenkleurig lichtbruin en doorzichtig. De sori zijn relatief klein en het indusium draagt geen klieren. Planten die groeien op lichte, moerassige plaatsen hebben soms bladeren die stijf rechtop staan met de pinnae horizontaal gedraaid.
De smalle stekelvaren is minder kieskeurig dan de meeste andere soorten van het geslacht. In open gebied prefereert hij moerassige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure bodem. Hij is meestal te vinden in loof- en naaldbossen, langs beken en sloten, op kapvlaktes, langs houtkanten en op puinhellingen. Soms ook in heel natte plaatsen zoals broekbossen, rietland en veenmoerassen. In bewoonde gebieden groeit hij soms op oude muren. Ook is hij te vinden op dijken met beschoeiing van basalt. De soort verdraagt enige beschaduwing zonder veel verlies van groeikracht, maar neemt de lichtsterkte af tot minder dan 25% van het daglicht dan kwijnt hij weg. De plant past zich aan aan weinig licht door het vormen van dunnere en grotere bladeren.
De gametofyten van deze soort komen gemakkelijk tot zelfbevruchting. Daardoor kan een enkele ontkiemde [spore] al een nieuwe populatie vormen en is de soort in staat snel nieuwe gebieden te koloniseren.
De wortelstok is in staat bosbranden te overleven en de plant is in staat brandvlaktes snel te bevolken. Van de drie Europese stekelvarens is dit de snelst groeiende, maar ook de minst schaduwtolerante. De smalle stekelvaren heeft vaak een arbusculaire mycorrhiza (Arum-type en Paris-type), maar is er niet van afhankelijk. De plant wordt graag gegeten door herten en huisvee.
Bron: Wikipedia