Drents Dagblad, 5 oktober 1942

“350 arbeidsmannen in Hooghalen op piepersjacht.
Even buiten Hooghalen aan de grote weg naar de Drentse hoofdstad ligt het Nederlandse Arbeidskamp “’t Binnenveld”. Dit kamp heeft de erenaam “Jan Huyghen van Linschoten” ontvangen. Deze instelling van erenamen, is kenmerkend voor een instituut, dat de jonge Nederlanders op wil voeden tot mensen, die van hun aard en afstamming bewust zijn. 

De dag begint met 350 “schoppenkerels” die in een carré om de vlaggenmast staan opgesteld. De leuze van de dag luidt: “Recht” en de strekking: “Het recht van de arbeidsman ontstaat pas dan, wanneer hij zijn plicht heeft gedaan”. Als de plechtige dagopening is gedaan met de vlaggenparade en de leus met toelichting is uitgesproken, wordt er afgemarcheerd.

Alle boeren worden geholpen

Toen de Arbeidsdienst werd ingezet bij de oogstwerkzaamheden en met name bij het aardappelrooien (Drenthe is de enige provincie, waar de Ned. Arbeidsdienst de akker van de boer tot “werkobject” heeft gekregen), was in ‘t “Binnenveld” een lichting onder de schop en meerdere barakken stonden dan ook leeg in dit grote kamp; ze zouden worden afgebroken. Navenant is de bezetting, bestaande uit 100 man, uitgebreid met detachementen uit de kampen te Staphorst en Steenwijk, terwijl enkele dagen geleden alle mannen uit het kamp Gaasterland naar hier zijn gekomen.  In totaal zijn er nu 350 man “losgelaten” op 90 bunder aardappelland. Er hebben zich veel boeren gemeld voor deze arbeidskrachten en gelukkig kunnen allen die zich opgegeven hebben ook geholpen worden. Onder leiding van de ploegcommandanten gaan de mannen naar de verschillende akkers, waar ze gemiddeld om half tien arriveren. Met een korte rustperiode voor de middagboterham wordt doorgewerkt tot half vier. Om vijf uur zijn de mannen in het kamp terug, waar ze na verfrissing onder een warme douche een uur verplichte bedrust genieten. Als er nog tijd overschiet, wordt ook nog een uurtje sport of theorie gegeven, terwijl dan om 19.15 uur “voor de kok in de keuken” wordt geblazen; één van de hoogtepunten per dag! Hoewel de boeren normaliter zorgdragen voor het materiaal als vorken en manden, heeft men door bemiddeling van de commandant van het 3e korps de beschikking gekregen over twee aardappelrooimachines, zodat de mannen die achter de machine werken, vrijgesteld zijn van het rooien.

“Ick dien”, geen frase maar realiteit.

Het rooien geschiedt onder deskundige leiding van de Heidemij, die ook de prestaties berekent. Naar men ons van de zijde van het kader verzekerd, wordt van de mannen het uiterste gevergd – immers betreft het hier grotendeels overheidspersoneel, dus mensen die geen handenarbeid gewend zijn – en zij zijn hiervan ook geheel en al doordrongen. Dit werk op het aardappelland zegt de arbeidsmannen meer dan de arbeid op het werkobject (het in cultuur brengen va slechte gronden) daar het hier een scheppende arbeid betreft, waarvan ze de innerlijke waarde en het motief verstaan. Zoals ons ook later uit gesprekken met de mensen is gebleken, begrijpen allen waar het hier om gaat, namelijk de veiligstelling van de aardappelvoorziening van ons volk. De arbeidsman wordt materieel niet beter van dit werk maar zijn zakgeld blijft even hoog. Wel is zijn aardappelrantsoen verhoogd tot 1,2 kilogram per dag; wat ook zeer logisch is. Verder krijgt de man echter niets extra’s, zodat hij werkelijk aan de lijve ondervindt, dat het devies van de Nederlandse Arbeidsdienst nog altijd luidt:”Ick dien” en niet  “Ik verdien” en dat deze frase maar harde realiteit is. De enige prikkel die hem tot grotere actie kan aansporen is die der arbeidsprestatie. Dagelijks worden de prestaties van de verschillende ploegen genoteerd en omgezet in procenten. De ploeg die over de gehele week gerekend het hoogste percentage heeft behaald, wordt aan het begin van de nieuwe week de blauwe wimpel uitgereikt. Deze keurige blauwe vaan met het motief van de Arbeidsdienst (de schop met de korenaren erin verwerkt) wordt dan de gehele week door de winnende ploeg meegevoerd naar het werk en op het land gepland. Bijna iedere week gaat deze prestatievlag in andere handen over en er bestaat volgens onze zegsman, de kampbeheerder de hoofdopzichter H. Witteveen – met wie wij een onderhoud hadden alvorens naar het “werkobject” te vertrekken – een gezonde rivaliteit tussen de ploegen om die wisselvlag te veroveren. 

Het oordeel van de boer

We treffen boer Siebenga van de “Dennenhoeve” tussen Beilen en Hooghalen juist thuis als we op weg zijn naar de vier bunder aardappelland die hij met medewerking van de arbeidsmannen bezig is te rooien. Over de resultaten van deze hulpkrachten is de boer wel tevreden. We zullen ze straks zelf aan het werk kunnen zien.  Volgens Siebenga is de prestatie van drie van deze werkkrachten in overeenstemming met die van één volwaardige geschoolde landarbeider, in aanmerking genomen dat de boerenarbeider een dertig minuten langere werkdag maakt. Dit klopt wel zo ongeveer met het oordeel van de onderopzichters, naar we later vernemen. Aangenomen dat de prestatie van een landarbeider een halve are per uur als norm kan worden aangenomen, wordt deze op 100 procent gesteld. De arbeidsmannen halen – volgens hun commandanten – ongeveer een prestatie van 50 tot 70 procent. De boer begrijpt heel goed dat deze hulparbeiders niet het enthousiasme aan de dag leggen die b.v. door een landarbeider worden getoond die voor zijn gezin het brood moet verdienen. Verder valt hen volgens zijn oordeel het werk lang niet altijd gemakkelijk en dat is geen wonder als men even bedenkt dat het hier arbeidsmannen betreft die voor kort nog op een bureaustoel zaten of voor de boeken gebogen zaten. Toch is deze arbeid van groot nut ondanks de geringere prestatie, niet alleen voor de gemeenschap in eerste instantie die er nu de “aardappels van plukt”, maar indirect doordat de jongelui uit de grote steden een andere kijk krijgen op de boer en zijn werk. Een nieuwe visie waaruit in vele gevallen een betere waardering kan groeien”.

Op 6 oktober 1942 gaat dit artikel verder:

“We komen aan bij het land bij de boer. Zijn zoon is druk bezig met een der beide aardappelrooimachines waarover de Ned. Arbeidsdienst de beschikking heeft gekregen. In brede golven werpen de drietandige harken het volksvoedsel nummer 1 op het land. Vijftien arbeidsmannen kruipen op de knieën over het veld om de gerooide aardappelen in manden te verzamelen. Telkens worden de gevulde korven op grote hopen gestort. Hier en daar ligt een pak stro waaruit blijkt dat deze boer met zijn tijd meegaat; het aardappelloof van deze akker zou hij echter ook niet kunnen gebruiken, immers het betreft Triumf die eigenlijk al een week of drie geleden gerooid had kunnen worden. De machine maakt geen aardappelen stuk zoals we aanvankelijk veronderstelden. Ook blijven er geen piepers zitten omdat later het land nog weer met een eg en een cultivator wordt nagerooid. Hier kruipen een ambtenaar van de P.T.T., een van de administratie prijzencontrole, een bouwkundig tekenaar Publieke Werken, een radiotechnicus, een ambtenaar van de C.C.D. en een collega van een Departement broederlijk naast elkaar voort om ervoor te zorgen dat Nederland voldoende aardappels in zijn bord krijgt. Het is een verplichte lichting die hier ingezet is, enkele vrijwilligers uitgezonderd. Het spreekt vanzelf dat er gekankerd wordt! Dat is gezond zolang het ”gezond kankeren” is. Al is de stemming niet onverdeeld enthousiast, toch beseffen allen dat het werk nuttig is. De mensen zijn nog niet aan het tempo van de machine gewend – voordien werd er alleen maar gerooid – en dat werkt de goede sfeer niet in de hand, terwijl het arbeidstempo min of meer drukt. Het respect voor de handenarbeid in het algemeen en voor de boerenarbeid in het bijzonder is groeiende en dat blijkt wel uit de gesprekken. Allen zullen achteraf moeten voelen – hoe ze ook over de nieuwe tijd en de Ned. Arbeidsdienst mogen denken – dat de maanden, doorgebracht in dit instituut, hen niet slechter gemaakt hebben, maar integendeel sterker en gezonder, geharder naar lichaam en geest en beter opgewassen tegen de mogelijkheden in het leven. 

Nu beseffen ze dit nog slechts ten dele; hun stemming wordt nu het beste gekarakteriseerd door de opmerking, die zo langs de neus weg door een van de mannen wordt geplaatst: “Nou ja, en wij… wij halen piepers uit de grond”. 

Wie niet schilt zal niet eten.

Sommigen hebben zich van de Ned. Arbeidsdienst meer voorgesteld; zo zijn er bv. mannen onder die menen dat ze elke avond maar zo een beetje naar eigen genoegen in het “durp” konden ronddwalen. Ze hadden van oud-gemobiliseerden al eens een klokje horen luiden. Het is natuurlijk niet prettig als je elke avond aardappels moet schillen. In andere kampen zoals in Staphorst was hiervoor een gezin “gehuurd” en beschikten de mannen over meer vrije tijd. Maar als ’s avonds om kwart over zeven de piepers op tafel komen, zijn er geen klachten of het moest zijn dat ze wel meer zouden lusten! Want dat de kerels – die de gehele dag in de vrije natuur werken – eten als wolven en meer lusten dan het bleke kantoorklerkje uit de grote stad behoeft geen betoog. Maar hoe meer er geschild wordt, hoe meer er opgediend kan worden en ook dit eenvoudige voorbeeld kan worden aangetoond, dat wat reeds bij de aanvang van deze dag is gezegd, nl. dat het recht komt na de plicht. Deze mannen doen hun plicht, het recht om veel en goed te eten kan ruimschoots genoten worden, dat hebben wij vanmorgen in de keuken kunnen constateren en de lof is unaniem groot.

Het “Cessez le feu” heeft geklonken en het werk – op het land dan – voor de oogstarbeiders is ten einde. Keurig in de pas marcheren ze weg, nagestaard door de boer die de aardappels onderstopt die door zijn groengejaste arbeiders zijn gerooid. Stad en land ontmoeten elkaar door de Ned. Arbeidsdienst. De gemeenschap plukt hiervan zijn vruchten. Daarnaast zal deze landhulp een rijke oogst voor de toekomst kunnen afwerpen doordat boer en stedeling elkaar weer beter leren begrijpen, ook straks als de liefde niet meer “door de maag” gaat”.  

Laatste Posts