- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1646
De wilde gagel (Myrica gale) is een bladverliezende struik die behoort tot de gagelfamilie (Myricaceae). Hij komt voor op 's winters zeer natte, zure, venige grond op heidevelden, in moerasbossen en laagveenmoerassen. Ook vindt men de struik in natte duinvalleien. Gagelstruwelen vormen zich alleen als er weinig concurrentie is van andere struiken of bomen. De soort is van nature aanwezig in Noord-Amerika en Noordwest-Europa. Hij staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk in aantal afgenomen. In Nederland is de plant vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd.
De bij kneuzing aromatisch geurende ijle struik wordt 0,6-1,5 m hoog. De 2,5-4 cm lange bladeren zijn omgekeerd eirond-lancetvormig en aan de top getand. Op de onderzijde van de bladeren zitten harspuntjes met harsklieren. Deze klieren produceren etherische olie. De bladeren smaken bitter.
De wilde gagel bloeit in april en mei. De goudkleurige katjes verschijnen voor de bladeren aan de twijgen die daarna niet meer doorgroeien. De struik is veelal tweehuizig. Meestal komen op een struik mannelijke of vrouwelijke katjes voor, waarbij eenzelfde specimen van geslacht kan wisselen en in het ene jaar vrouwelijke en in een ander jaar mannelijke katjes kan dragen. De mannelijke katjes zijn langwerpig, de vrouwelijke meer gedrongen. De schubben (schutbladen) van de vrouwelijke bloemen vallen niet af en zijn met de vruchten vergroeid.
De vrucht is een afgeplatte, drietoppige steenvrucht en heeft geen waslaag, in tegenstelling tot de vrucht van de wasgagel (Myrica caroliniensis).
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1585
Dophei (Erica) is een geslacht van planten uit de heidefamilie (Ericaceae).
Alle leden van het geslacht hebben kleine altijdgroene, naaldachtige bladeren van 2-15 mm lang in kransen van drie of vier. De viertandige bloemkroon met vrije meeldraden is omgegeven door een groene kelk (vleeskleurig bij Erica carnea). Erica sicula heeft meestal een vijftandige bloemkroon.
De verwante soort Bruckenthalia spiculifolia heeft meeldraden die met de bloemkroon vergroeid zijn.
De meeste Europese soorten zijn dwergheesters van 20-80 cm hoog. De grootste zijn de boomheide (Erica arborea) en de bezemdophei (Erica scoparia) die 6-10 meter hoog kunnen worden.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1451
De echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi, synoniem: Lychnis flos-cuculi) is een vaste plant uit de anjerfamilie (Caryophyllaceae). De soort is in België en Nederland een vrij algemene plant met een hoogte tot 90 cm.
De Nederlandse naam koekoeksbloem is evenals de botanische naam, het Duitse 'Kuckuckslichtnelke' en het Franse 'Lychnis fleur-de-coucou', afgeleid van het spuug, dat vroeger koekoeksspuug werd genoemd en soms op de stengels van de plant kan worden gevonden.
De ruwbehaarde stengel draagt smalle, lancetvormige bladeren. De meestal paarse, een enkele maal witte bloem heeft vijf kroonbladen, die elk onregelmatig vierspletig zijn. De bloeiperiode loopt van mei tot augustus en wordt weinig beïnvloed door klimaatschommelingen. De plant heeft slechts weinig stengelbladen, waardoor de bloemen meer opvallen.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1582
Lavendelhei (Andromeda polifolia) is een dwergstruik, die behoort tot de heidefamilie (Ericaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen. Tevens staat de plant op de Belgische Rode Lijst van planten. Lavendelhei komt van nature voor op de noordelijke helft van het noordelijk halfrond.
Lavendelhei wordt 10–50 cm hoog en heeft wortelstokken. De 1-5 x 0,2–8 cm grote bladeren zijn lancet- tot lijnvormig en hebben een sterk naar beneden gerolde rand. De bladeren zijn van onderen iets blauwgroen of wit berijpt.
Lavendelhei bloeit van april tot juni, soms tot de herfst, met lichtroze, 5–8 mm grote, knikkende bloemen. De roze bloemsteel is twee tot vier keer zo lang als de bloem. Ook de kelk is roze gekleurd. De bloeiwijze is een armbloemige, schermvormige tros. De helmknoppen hebben aan de top twee hoorntjes.
De vrucht is een kleine doosvrucht met veel zaden. De plant komt in levend hoogveen tussen het veenmos en in heivennen voor.
De plant wordt ook in heidetuinen gebruikt. Er bestaan verschillende cultivars, zoals A. polifolia 'Alba', A. polifolia 'Blue Ice', A. polifolia 'Compacta', A. polifolia 'Hayachine', A. polifolia 'Nana' en A. polifolia 'Nikko'.
Bron: Wikipedia
- Details
- Geschreven door: Hans
- Categorie: Planten
- Hits: 1669
Veenmos, botanische naam Sphagnum, is een geslacht van mossen met meer dan honderd verschillende soorten.
Bij het grote publiek is veenmos bekend onder de naam "sp(h)agnum" om het gebruik in decoratieve bloemstukjes, maar het wordt vanwege de sterk wateropnemende eigenschappen ook gebruikt in de vorm van turfstrooisel om de structuur van de bodem te verbeteren en als substraat voor huisdieren die in vochtige omstandigheden moeten worden gehouden, zoals amfibieën. In sommige streken wordt veenmos gebruikt als isolatiemateriaal, bijvoorbeeld om kieren in blokhutten te dichten.
Sommige veenmossoorten kunnen twintig keer hun drooggewicht aan water opnemen in de cellen, waardoor het erg geschikt is als structuurverbeteraar in grond, bijvoorbeeld zandgrond en kleigrond. Veenmos neemt mineralen als calcium en magnesium op en geeft waterstofionen af en kan daardoor de bodem verzuren. Deze eigenschap heeft er onder anaerobe omstandigheden toe bijgedragen dat de zogenaamde veenlijken (overblijfselen van prehistorische menselijke lichamen) zo goed bewaard zijn gebleven. Een goed voorbeeld daarvan is het meisje van Yde.
Bron: Wikipedia