De goudvink (Pyrrhula pyrrhula) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae) en komt voor in Europa en de gematigde delen van Azië. Het is een gedrongen vogel met een opvallend verenkleed. Het mannetje is van het vrouwtje te onderscheiden aan zijn felgekleurde rozerode onderzijde. Deze is bij het vrouwtje aanzienlijk valer gekleurd. De vogels vormen gewoonlijk in de herfst al broedkoppels en blijven dan tot het einde van de broedperiode bij elkaar.
De goudvink is een gedrongen vinkensoort. Een volwassen vogel heeft een lichaamslengte van 14 à 15 centimeter en een vleugelspanwijdte van 22 tot 29 centimeter. De noordse goudvink (P. p. puyrrhula) is een ondersoort die met een maximale lichaamslengte van 17,5 centimeter aanzienlijk groter is.
De goudvink heeft een relatief grote kop en geen duidelijk te onderscheiden nek. De bovenrand van de korte zwarte snavel loopt in één lijn met het voorhoofd. De goudvink heeft korte afgeronde vleugels en een rechthoekige staart.
De kopkap en kin van de goudvink zijn zwart gekleurd, net als de staart en de handpennen. De vogel heeft witte vleugelbanden en een witte stuit en anusstreek . Het grootste deel van het verenkleed verschilt echter bij het mannetje en het vrouwtje. Het mannetje heeft een blauwgrijze mantel en schouderpartij en een rozerode onderzijde. Bij het vrouwtje zijn de mantel en schouders bruingrijs en is het achterhoofd grijzer gekleurd. De onderzijde is aanzienlijk valer gekleurd en heeft slechts een roze zweem. Bij de noordse goudvink zijn bij het mannetje de blauwgrijze delen lichter grijs en de onderdelen helderder roze. Het vrouwtje van deze ondersoort heeft grijzere bovendelen.
De verenkleed van de juveniel lijkt voor het grootste deel op dat van het vrouwtje. Hij mist echter de zwarte kopkap en kin; de kop heeft dezelfde kleur als de vaalroze onderzijde.
De goudvink ruit tussen juli en oktober. In tegenstelling tot de meeste andere vinken kent het mannetje geen duidelijk te onderscheiden zomer- en winterkleed.
De goudvink kan in het veld worden herkend aan zijn typische verenkleed en zijn golvende vlucht. Het is geen schuwe vogel. Door het imiteren van zijn roep kan hij vaak dichterbij worden gelokt.
Anders dan de meeste vinken vormen goudvinken geen grote groepen buiten het broedseizoen. Gewoonlijk bevindt de goudvink zich in gezelschap van de partner of familieleden. In de winter zwerven goudvinken rond op zoek naar voedsel en foerageren zij regelmatig met andere vogels.
De roep van de goudvink klinkt als een zacht, klagend en licht aflopend diu diu. De zang is een zacht fluiten, regelmatig onderbroken door trillers en krassende geluiden. Tijdens het zingen wipt de staart vaak op en neer.
Bron: Wikipedia